Zeeverkenners (en welpen) | De welpen (en de Brittenburggroep) |
Na de tweede bunkers: |
In de Princedwarsstraat had
de olieman Amerik van Duyvenbode, bijgenaamd “de automaat”, een schuur
waar zijn hondekar in stond en zijn voorraad olie en kannen. Het zoldertje
boven de schuur mochten we als “troephuis” gebruiken. Welke jeugdvereniging
zou er in deze tijd nog genoegen mee nemen? Met een steil laddertje konden
we naar boven. (Niek Ravensbergen jubileumboekje 1982)
Het zoldertje werd al gauw
te klein voor ons en toen kregen we de zolder van de Oranjeschool in de
Varkevisserstraat. Wat hadden we daar een ruimte! Deze ruimte kwam niet
alleen van pas om er instructie en binnenspelen te houden, maar ook om
er coulissen te maken voor de revues die we voor zover ik weet drie maal
hebben opgevoerd. In het voorjaar van 1938 kregen we bericht van het bestuur
van de Hervormde Scholen, dat we naar een ander onderkomen moesten
gaan omzien. Er waren moeilijkheden gekomen. Onder andere werd er geklaagd
door de werksters en het personeel van de school dat we op de zaterdagmiddagen
en avonden de gangen en trappen vuil maakten, vooral als het slecht weer
was. Ofschoon we hier een fijne ruimte hadden, was het toch in wezen geen
"echt" padvindersverblijf.
(Niek Ravensbergen, jubileumboekje
1982)
Na de school, in de Varkevisserstraat
kwam men op de zolder van de heer Hoek in de Voorstraat (logboek
Arie Diepenhorst)
"Zaterdagmiddag is het nieuwe groepshuis van de padvinders in de Zuidduinen geopend. Het huis bestaat uit een 24 meter lange loods bij een breedte van ongeveer 6 meter en is afkomstig van de Zuiderzeewerken. De Padvinders hebben eerst heel wat zand moeten verzetten eer alles in het heuvelachtige terrein vlak was. Het huis is in drie afdelingen verdeeld; het grootste deel is het terrein der welpen, het middelste deel behoord aan de verkenners en het laatste deel, dat mooier afgewerkt is en waar het bestuur kan vergaderen is het vertrek der voortrekkers." (krantartikel in logboek Arie Diepenhorst)
De officiële opening
was op 9 juli 1938 maar er was al een vol jaar gewerkt. (Logboek
Arie Diepenhorst)
"Ons
bestuur, waarvan de gemeentesecretaris, D.C.O. Boekhoven, voorzitter was,
heeft er voor gezorgd dat we een troephuis in de duinen kregen. Ook om
de kosten van dit nieuwe troephuis te dekken waren de baten van de revues
welkom. Dit troephuis kwam ongeveer op de plaats waar nu het meertje aan
de Sportlaan ligt. Het was een prachtige plaats. De duinen waren toen voor
iedereen vrij. Een idealer speelterrein voor welpen en verkenners was nauwelijks
denkbaar.
We hebben er maar een paar
jaar gebruik van kunnen maken. De 10e mei 1940 brak de oorlog uit. De duinen
werden oorlogsterrein. Duitse parachutisten landden in de duinen om van
hieruit het vliegveld Valkenburg aan te vallen. Het gewone leven van elke
dag was plotsklaps totaal ontwricht! Na de capitulatie kregen we van de
Duitse commandant al spoedig te horen dat de padvinderij een verboden organisatie
was geworden. De sleutel van het troephuis moest op het politiebureau worden
ingeleverd! Volgens de Duitsers waren we een militaristische organisatie.
We hadden niet eens onze bezittingen eruit kunnen halen. Dat ging ons dierbaar
aan ons hart. Met heel veel moeite hadden we ons materiaal, tenten, pannen
enz. bij elkaar gespaard. En toen het gerucht ging dat de “Jeugdstorm”,
een vereniging van N.S.B.-leden, het troephuis zou mogen gaan gebruiken
was de boot helemaal aan. Met medewerking van politiemensen die uit het
goede hout gesneden waren, hebben we toch onze bezittingen kunnen redden.
We “leenden” af en toe op donkere avonden de sleutel!
Kort nadat we de inventaris
hadden gered kwam de “Jeugdstorm” in het troephuis, maar dat heeft maar
kort geduurd. Op een prachtige zomerse zondagavond kolkten in de Zuidduinen
dikke zwarte rookwolken omhoog. Het troephuis stond in lichterlaaie. De
padvinders er niet meer in, dan ook de “Jeugdstorm” niet moet “men” gedacht
hebben." (Niek Ravensbergen, jubileumboekje 1982)
Opening |
nu op het tussenpad naast de Sportlaan |
" 's Zondagsavonds 13 juli 1941 komt stuurman Tim ons vertellen dat hij zojuist in het troephuis is geweest en dat het er een rommel is. Alles kapot, ramen, deuren, luiken en bagageruim opengebroken. Om tien voor half acht stappen we met vrouw en kinderen de straat op om een eindje te gaan wandelen. Mijn vrouw wil naar het troephuis. Ik zelf heb eigenlijk geen lust om de ravage te gaan zien, maar toch gaan we. Aan bet eind van de boulevard roept mijn vrouw: "Het troephuis staat In brand”. Ik denk dat ze de kachel aan het stoken zijn. Dan zie ik iemand naar voren rennen met een emmer zand en een schop. Maar er is geen redden meer aan. In een goed half uur ligt het hele troephuis tegen de grond. Een smeulende massa. Er komt veel volk kijken... In groepjes staan de mensen te praten. Allerlei veronderstellingen doen de ronde, ik zwijg zoveel mogelijk. In zo'n drukte is praten gevaarlijk. Ondertussen vertelt de burgemeester me nog even, dat het troephuis gevorderd was door de Duitse Wehrmacht om afgebroken en naar Duitsland getransporteerd te worden. Dan is het dus juist bijtijds afgebrand, een geluk bij deze boevenstreek." (Huib van der Maaden, jubileumboekje 1982)
De vraag die iedereen zich
dus stelt is: wie heeft de keet in brand gestoken. Ongetwijfeld iemand
van de padvinderij, maar de oud-leden deden daar erg geheimzinnig over.
Toen ik eens bij Niek Ravensbergen was en het hem vroeg, keek hij mij wat
lachend aan en begon over wat anders. Alsof de SS nog steeds aan de deur
stond te luisteren. Later hoorde ik van een andere oud-padvinder dat ze
samen hadden afgesproken om aan niemand te vertellen wie het gedaan had.
En een padvinder-eed wordt nooit gebroken.
(Dik Parlevliet)
Boothuis bij Rijnland foto's
De zeeverkenners mochten
van Rijnland de boten bij het gemaal leggen. Voor het winteronderhoud konden
ze de grote kolenschuren gebruiken van de stoommachines van het oude gemaal.
Na aanleg van het nieuwe diesel-electrische (huidige) gemaal in 1954 kwamen
die vrij. De zeilen lagen bij de schipper thuis, die zo ook het varen konden
controleren. De jongens wilden wel eens illegaal naar de Kaag gaan.
Een erg ideale zeilplek
was het niet. Ze mochten niet over het terrein van Rijnland en moesten
met een roeibootje overvaren. Vervelender was het filter met drijvende
bomen, die drijvend vuil van het gemaal weg moest houden. Maar regelmatig
lag daar zoveel vuil voor, dat de boot er niet doorheen kon. Door de ligging
zo ver van het troephuis in de duinen en de zeilen bij de schipper moest
er altijd goed overlegd worden waar de jongens naar toe moesten, en dat
ging natuurlijk regelmatig mis. Kwamen ze bij de bunker, moesten ze opeens
naar het gemaal, hadden ze opgetuigd dan kwam weer andere leiding zeggen
dat ze moesten aftuigen of ze werden door een kwaaie schipper van het water
gehaald. Vanaf 1962 mochten de boten niet meer op Rijnlands terrein onderhouden
worden en bracht men de boten naar het BB-gebouw, de dam van Haasnoot aan
de Dwarsstraat. De oplossing kwam met de nieuwe botenloods aan het Mallegat,
die snel daarna het troephuis zou worden. Nu zat alles bij elkaar met een
schitterend vaargebied.
(logboek Dorus Rijkers, Stormvogels,
Juliana).