.
 

Het Verkennen

Baden-Powell was een liefhebber van de wildernis en vooral het primitief rondtrekken daarin: het verkennen. Hij was een militair die het tot generaal bracht en beroemd werd als held van het succesvol gebroken beleg van het dorp Mafeking in Zuid-Afrika, tijdens de Boerenoorlog.
In zijn regiment gaf hij de soldaten les in verkennen om ze zelfstandiger te maken. Over dit militaire verkennen schreef hij het boekje 'Aids to Scouting', dat in Engeland een bestseller werd. Na zijn terugkomst in Engeland merkte hij dat het boekje ook op scholen gebruikt werd.
Tijdens het bezoek aan een grote jeugdvereniging, de Boys Brigade, realiseerde hij zich dat jongens op een aantrekkelijk spel af zouden komen en dat er blijkbaar ook mannen waren die hun tijd wilden te geven aan jeugdwerk. Maar hij vond hun aanpak te militair en daarom voor te weinig jongens interessant. Hij begon te lezen over opvoeding en wat anderen voor jeugdwerk deden en combineerde dit met zijn eigen ideeën tot een nieuw spel, dat de bestaande jeugdverenigingen konden gebruiken. Baden-Powell nam de proef op de som en hield in 1907 met een groep jongens uit alle lagen van de bevolking een kamp op Brownsea Island aan de Engelse Zuidkust. Daarna schreef hij 'Scouting for boys', dat in 1908 werd uitgegeven in goedkope twee-wekelijkse boekjes. Het was een enorm succes, maar het spel werd niet door de bestaande verenigingen overgenomen. Wel ontstonden aparte padvindersgroepen, vaak patrouilles die door de jongens zelf werden opgericht, waarna ze in de buurt op zoek gingen naar leiders. Razendsnel verspreidde het verkennen zich, tot in 1937 zo'n 4 miljoen jongens en meisjes in 52 landen.
Na het bezoek van een Engelse padvindersgroep in 1909 ontstonden de eerste groepen in Nederland.

(o.a. Interview Baden-Powell)

 

Katwijk voor de oorlog

In 1912 bezocht een groep van 23 padvinders Katwijk tijdens de Pasen en logeerde hier een nacht.
In Katwijk "padvinderde" een losstaand groepje jongens aan het eind van de de eerste wereldoorlog. In november 1927 stond in de krant dat een blokhut van de padvinders, ten zuiden van Katwijk aan Zee, was afgebrand.

Op 7 februari 1928 werd in de krant de oprichting genoemd van de padvindersclub "Patria". De leider was Niek van Beelen, de bekende organist van de Oude Kerk, en de secretaris was zijn 13-jarige zoon Hans. In hun familiealbum staan foto's van zomerkampen van 1928-1930. Zij hebben zich waarschijnlijk niet bij de landelijke Scouting aangesloten.

In 1930 bezochten twee jongens de (Christelijke) C.J.M.V.-padvinders (later N.C.V.P.) in Leiden. Zij hadden in Katwijk een padvindersgroep opgericht en wilden zich aansluiten, maar hadden nog geen leider. Er werd contact gezocht met de plaatselijke dominee Kalkman (Hervormd, Katwijk aan Zee) die al actief was in het kerkelijk jeugdwerk. In maart werd de oprichting in de krant genoemd, met als leider Hopman Puik uit Leiden. Op 14 mei werd de groep geïnstalleerd. Ze vroegen prinses Juliana of ze de groep naar haar mochten noemen en in een persoonlijke brief van haar kregen ze toestemming (helaas niet meer aanwezig). De groep bestond uit een landverkennerstroep en een horde en in 1931/32 gingen ze met zijn allen op de foto.
In 1933 raakten twee leraren ook geïnteresseerd en gingen eens kijken bij de hopman, onderwijzer Visser. Ze richtten binnen de groep een zeeverkennerstroep op onder hun leiding: schipper Huib van der Maaden en stuurman Niek Ravensbergen. Toen de zeeverkenners in het bezit kwamen van een grote roeisloep, de Zeehond, gingen de meeste landverkenners over naar de zeeverkenners en hield de landverkennersgroep al snel op te bestaan.
In 1936 werd de stam "Watertrappers" opgericht.

Katwijk was in die tijd een conservatief en zeer godsdienstig dorp, dat mensen van buiten als "vrèmden" beschouwden en behandelden. Men was ook wantrouwig over die vreemde nieuwe jeugdverenging in die  pretentieuze uniformen. "Padvinderij opschepperij" werd een veel gebruikt scheldwoord. Ze behoorden dan wel tot de christelijke tak van de padvinders, maar het zal toch een probleem zijn geweest dat hun principes en idealen van Baden-Powell kwamen in plaats van rechtstreeks uit de bijbel. Ook al was de Katwijkse oprichter een dominee, hij verscheen af en toe in uniform en korte broek en dat gaf vanzelfsprekend geen pas. De groep is daarom voornamelijk ontstaan en gesteund door die "vrèmden". Arie Diepenhorst herinnert zich dan ook dat ze de verkennersstokken hard nodig hadden, om zich de Katwijkse jeugd van het lijf te houden. De kerken riepen de ouderen meermalen ter verantwoording.
Er ontstond meer goodwill door het sociale optreden en de voedselhulp in crisistijd. Ook voor de beroemde, door Huib van der Maaden geschreven, groepsrevue "Amarito" was veel belangstelling. De Jamboree in 1937 in Vogelenzang trok ook een enorme hoeveelheid positieve publiciteit.

Arie Diepenhorst herinnert zich uit die tijd vooral het grote enthousiasme, de jongens die elkaar goed kenden door de kerk, jongelingsverenigingen en het bijna iedere avond voetballen op strand.

(Contact ~1950, Jubileumboekje 50 jaar verkennen, Arie Diepenhorst, In memoriam Ds. Kalkman, Leids Dagblad notities Van Brakel)

 

De oorlog

In april 1941 werd de padvinderij door de Duitsers verboden. Direct na de capitulatie begon schipper Huib van der Maaden met zijn voortrekkers met ondergronds werk. In mei 1943 werden ze verraden en verdween Huib van der Maaden naar Duitsland. In een Weest Paraat verteld hij over hoe zijn padvinderstraining hem bij zijn barre tochten heeft geholpen.
Voortrekker Maarten Lugthart werd in het begin van de oorlog door de Duitsers gefusilleerd. Voortrekker Niek Huysman werd weggevoerd om te werken in de Duitse oorlogsindustrie en kwam in maart 1945 om bij een bombardement op Hamburg. Voortrekker Jan Planje keerde na een nare tijd in september 1945 weer behouden terug uit Duitse gevangenschap. (Pim Hofkes)
 
    Embleem op een patrouilletent, verborgen in de oorlog 

 

Na de oorlog

Aan het eind van de oorlog maakte de oude leiding al plannen om de padvinderij weer op te starten. Op 29 maart 1945 is er een stichtingsbrief voor zogenaamd "hulpwerk voor jongeren" met regels die vrijwel gelijk zijn aan de padvinderij. De Duitsers waren hun spullen nog aan het opruimen, toen de leiding al een rondleiding regelde om een nieuw troephuis uit te zoeken.
Daarna volgde een enorme opluchting:

" 't is middags, onder het eten ongeveer 1 uur. Hevige bel! Op de stoep een ietwat zenuwachtige, dansende vrouwenfiguur. Deur open. Dan plotseling: Leen! Leen! Huib komt thuis! Huib komt thuis! Huib komt thuis! 'k sta perplex, niet te geloven. Een spanning van twee jaar lang ineens weg. Realiseer het maar: Huib komt thuis! Dus toch! " (Logboek Juliana 24 mei 1945, Leen Haasnoot)
Maar de voortrekker Niek Huysman kwam niet meer terug.
"Om half acht opent Schipper Van der Maaden in hoogst eigen persoon de groepsraad, waarmee hij de eindjes aaneenknoopt van het touw dat Mei '43 door de S.D. verbroken werd. Wij beginnen met het herdenken van het overlijden van de voortrekker Nic. Huysman." (groepsraad)
Op 28 mei 1945 vindt de eerste leidingsvergadering plaats met Leen Haasnoot, Akela Cor Parlevliet, Baghera Ans Voortman, Baloe Ans Parlevliet, waarnemend schipper Jan Vink, de stuurlui Johan Timmermans, Frans Otto, Bert Haasnoot, Dick Parlevliet en de voortrekkers Cor van der Boon en Henk Brouwer en een Engelse A.D.C. (Assistent Districts Leider).
Al op 9 mei 1945 konden jongens zich opgeven:
"Vandaag kon je je melden als padvinder. Een paar jongens kwamen me dit vertellen en ik ging me met mijn broertje opgegeven. Mijn welpenuniform had ik niet meer. Die was omgeruild voor boter! Naderhand hoorde ik dat de toeloop ontzettend groot was." (Logboek Eksters, Jan Bloot)
Inderdaad, toen alles klaar was voor de eerste opkomst stonden er honderd nieuwe verkenners voor de deur:
"Ze zijn gekomen. Alle verkenners, +/- 100. En 't is wat geworden. In rijen van vier marcheren we naar 't troephuis. Als een slang slingert de troep zich over 't golvende fietspad. Stuurman Timmermans is de slangenbezweerder. De ruimte al is bijna vol als de verkenners in dichte hagen staan opgesteld voor de opening. En dan begint het werk. Instructie! Spel! Bunkers kijken! Drie grote groepen maken zich los van elkaar. De stuurlieden weren zich kranig: Leen, Tim, Gerrit, Frans en Bert. Voorlopige patrouilleleiders worden aangewezen. De middag vloog om en we moesten sluiten voor we er erg in hadden. Of we allen als verkenners houden zullen, is nog een vraag. Feitelijk moet het! Het gaat om zin te geven aan de vrije tijd van de jeugd en dus om 't karakter van een wordend wens. Onze jongens wilden wat doen, daarom: gebruik de dadendrang! Het gaat om de daad: de goede daad. Die daad wordt een gewoonte. Die gewoonte wordt een karaktertrek. Zo wordt er naastenliefde gevonden. Zo komt er broederschap. Broederschap over de verschillen in ons volk heen. Broederschap in de wereld. Dus: we zetten door met onze honderd verkenners. Het kan en het moet" (Logboek Juliana, 16 juni 1945, Jan Vink)
Dus de honderd bleven (96 verkenners en 68 welpen) maar het is de vraag of dat verstandig was. Ze werden verdeeld over drie troepen en daarvoor was veel te weinig leiding. Dit gebrek aan leiding en hun onervarenheid was een groot probleem in de daaropvolgende jaren.
Maar als ze het niet gedaan hadden, dan waren er nu geen vier wachten geweest.

De eerste drie groepen waren de (pas later zo genoemde) Neptunus (I), Dorus Rijkers (II) en Juliana (III). In de herfst was de groep nog verder uitgedijd tot vijf troepen ("onder Leen de zanger, Gerrit Hogewoning de directeur, Timmermans de groentenveiler, Dick Parlevliet de gymnast en Jan Vink de schoolmeester"). Ze vielen allemaal onder één Julianagroep en waren genummerd van 1 tot 5 (er zijn verschillende nummeringen gebruikt). Toen kwam in september 1945 van het hoofdkwartier de melding dat de troepen zelfstandig moesten worden. Ze lootten om de naam en die viel (met de daskleur) toe aan de groep van Jan Vink. Hij besefte: "Op onze groep berust de taak de Julianagroeptraditie hoog te houden".
Ook worden daarvoor nog wel andere namen genoemd, zoals "Margrietgroep" voor de (latere) Julianagroep. (Logboek Juliana)

Bij de opening van de bunkers hielden de groepen een triomfantelijke mars door het dorp.

"Katwijk ziet nu eindelijk is wat de Padvinderij is. Het karakteristieke scheldwoord Padvinderij opschepperij heb ik niet één keer gehoord zo beduusd waren allen. 't is te hopen dat ook de algemene gedachte in Katwijk over de padvinderij eens veranderd, hoewel het niet gemakkelijk zal zijn." (Logboek Juliana, Jan Vink)
Maar de vliegende start eiste zijn tol. De Neptunusgroep werd al in februari 1947 wegens leidersgebrek opgeheven. De resterende jongens gingen met stuurman Cor Bloot naar de Julianagroep. Met de stuurman konden ze het wel vinden, maar de losgeslagen jongens zonder uniform werden regelmatig in de ereraad van de Juliana besproken.

In 1949 waren zowel de Juliana en Bestevaer zo gekrompen, dat besloten werd om ze samen te voegen. De Juliana had nog maar twee bakken, waarvan één seniorenbak. Deze vormde met schipper Vink de (heropgerichte) watertrappersstam terwijl de gecombineerde troep als Juliana verder ging met de voormalige Bestevaerschipper Dick Parlevliet en stuurlui Jan Bloot en Gerrit Schaap (samen ParBloSha genoemd)
De groepsraad concludeerde eerlijk:

"Het teruglopen van het aantal jongens is volgens algemeen inzicht te wijten aan 10% programmagebrek, 10% aan de jongens zelf, maar 80% aan ongetraindheid van de leiding, die er af en toe maar met de pet naar ruyt en aan het begin van een troepsbijeenkomst nog gauw een programma in elkaar moet stampen. Schipper Ravensbergen wil echter ook nog 10% voor de voetbal uittrekken, waardoor de onactiviteit der leiding op 70% wordt gebracht". (groepsraad nov. 1947)
De pijnlijke regel is dat het aantal leden evenredig is met de kwaliteit van de troep, dus van de leiding. Er is wat afgesomberd in de daarop volgende decennia over teruglopende geboorten, meer afleiding, TV, computer, maar de praktijk is altijd: een goed programma, gezelligheid en de groep zit vol. De groepsraad besefte hun gebrek, wat niet wil zeggen dat het ze te verwijten was.
Ook speelde misschien een rol dat de padvinderij nog steeds bij de echte Katwijkers weinig populair was.
"Er zijn een paar afgemonsterd, enerzijds vanwege het huiswerk en anderzijds om andere redenen die in Katwijk nu maar al te bekend zijn." (Juliana logboek, 1947)

Bij vijf nieuwe verkenners, geronseld op de school van Jan Vink: "Ze staan er nog een beetje onwennig bij, eigenlijk geen wonder. 't Is ook een hele onderneming: ze gaan nu op de "paffinderij", hetzelfde veel gesmaad instituut, dat zij zelf waarschijnlijk meer dan eens als "opschepperij", een Katwijker onwaardig veroordeelden. 't Zal vooral van de houding van hun ouders afhangen (bijna allemaal zeelui) en van hun immuniteit voor de spot van de buurt en de vriendjes of ze meer dan eendagsvliegen worden." (Juliana logboek, 1949, Gerrit Schaap)

Als drie nieuwelingen niet meer komen: "Hoe 't ook zij, de troep schijnt zich alleen via de horde te kunnen uitbreiden, wat op zichzelf al een voordeel is; toch... heeft de "paffinderij" dan geen trekkracht genoeg voor bepaalde jongens van 13 jaar? 't Lijkt wel of ons (overigens) nooit volprezen Kattek er een tikje schuld aan heeft " (Juliana logboek, febr, 1950)

Maar altijd bleef er de motivatie:
"Dit logboek bergt in zich meer dan drie jaar geschiedenis van de padvindersbeweging in Katwijk en in 't bijzonder van de Julianagroep. Er zijn ups en downs, vele gezichten kwamen en gingen, maar we bestaan nog steeds. Is er beter bewijs voor de aantrekkingskracht, die het spel van verkennen nog altijd op ons heeft? En als we de scout spirit over ons hebben, dan zullen we er zeker in slagen de wereld met de daad vooruit te brengen." (Juliana logboek, febr. 1948)


Na de eerste rumoerige jaren gingen de groepen verder met:
A.D.C. Abel Tasman Dorus Rijkers Juliana
Stam
Bestevaer
Juliana

Huib van der Maaden

Niek Ravensbergen

Leen Haasnoot

Jan Vink

Dick Parlevliet

Leun van de Bent

Cis de Jong

Ans Voortman

Nel Vöge (na 1953)

Een aantal behoort tot de leiders die meer dan tien jaar verantwoordelijk leider waren of grote invloed hadden op de groepen: Huib van der Maaden (oprichter, schipper, soort groepsvoorzitter),  Niek Ravensbergen (Abel Tasmantroep), Leen Haasnoot (Dorus Rijkerstroep), Feite Pijttersen (Dorus Rijkerstroep, schipper, groepsvoorzitter), het koppel John Basters en Mart Parlevliet (Julianatroep). Ans Voortman (Dorus Rijkershorde), Nel Vöge (Bestevaerhorde), Cis de Jong (Julianahorde), Leun van de Bent (Abel Tasmanhorde), Jan Hazekamp (Julianahorde) en Roel Voigt (Bestevaerhorde).
Diversen van hen kregen een onderscheiding van Scouting, vroeger een Jakobsstaf (let op: padvinders eigen precies andersom, dus goud het laagst, brons het hoogst) en tegenwoordig een "blijk van waardering". Die zijn hier niet vermeld, omdat ze niet van iedereen bekend zijn, terwijl het ook aan de omgeving van het verdienstelijke lid ligt of het wordt aangevraagd. Wie hem heeft is het waard, wie hem niet heeft soms ook.
Natuurlijk waren er ook die veel werk deden in het bestuur, waar uit de vroege periode genoemd kunnen worden D.C.O. Boekhoven (voorzitter groepsstichting), A. Brouwer (voor de oorlog, secretaris groepsstichting) en G. van Marle (voorzitter groepsstichting).
 



 

De periode na de oorlog was moeilijk. Er was te weinig en onervaren leiding. Uit de logboeken blijkt dat de leiding alles met vallen en opstaan moest leren. Daarbij hadden ze maar weinig tijd, want zaterdagochtend moesten leiding en jongens nog werken of naar school. Er moest ook nog huiswerk gemaakt worden, wat op zondag eigenlijk niet kon. De leiding vroeg daarom regelmatig aan de scholen of ze minder huiswerk voor het weekend op konden geven. Een jongen die net klaar was om leider te worden moest het leger in voor de dienstplicht en dan moest je maar zien of hij daarna terugkwam.

Het spel

De bunkers lagen ideaal in de duinen en bij het strand, maar hadden ook hun nadelen. Ze bestonden vooral uit veel kleine hokjes en er werd vaak ingebroken en vernield.

"Schipper Niek kent binnenspelen, maar zijn ruimte laat dergelijke grappen niet toe" (Groepsraad nov. 1948).

"Huib verteld van een hele mooie Kerstavond in het oude troephuis voor de oorlog. De bunkers lenen er zich helaas niet voor."  (Groepsraad nov. 1948).

Toen ze de schouwen kochten, werd het nog lastiger: die lagen ver weg bij het gemaal en de zeilen had de schipper thuis liggen, zodat altijd moest worden afgesproken waar ze iedere zaterdag moesten zijn. Een groep had ook maar één boot, dus spelen tegen elkaar was op het water niet mogelijk.

De woelige opbouwjaren werden afgesloten met de aankoop in 1950 van vier schouwen, het grote keerpunt. Daarvoor hadden de zeeverkenners eigenlijk een landverkennersprogramma. Mede door de bunkers en het daarna huren van die zeereep, bleef een aantal landprogramma's nog bestaan, zoals koken op hout, spoorzoeken en pionieren. Ook de jongens moesten er aan wennen, want nog lang daarna ondertekenden ze hun logboek als p.l. (patrouilleleider), tot aan de opmerking van de schipper: "Met PL bedoel je zeker bootsman hé" (logboek Zeehonden 1953).

Maar om te zeilen moesten de jongens kunnen zwemmen en dat was in die tijd niet gebruikelijk. Dus trokken de troepen regelmatig met de tram naar het Leidse zwembad. Niet zwemmen betekende niet in de boot en ook niet naar het zomerkamp. Daar leed de deelname soms fors aan.

"Bak niet naar Nieuwkoop geweest vanwege te weinig zwemmers" (logboek Zeehonden 1954)
Zomerkampen werden eerst in het bos gehouden, maar toen ze boten hadden, werd vanaf het eerste eigen waterkamp (1951) in Nieuwkoop gekampeerd op de beroemde Vetwei, een iets hoger en droger gelegen weiland langs een sloot die op de Noordplas uitkwam. Een schitterend kampeerterrein, midden tussen riet en hooiland.

De groepen

Iedere groep beleefde zijn eigen historie. Het is moeilijk om die te beschrijven, door gebrek aan papieren en omdat iedere logboekschrijver er anders tegenaan keek. Vond de één een periode een dieptepunt, een ander dacht er weer met plezier aan terug. Iedereen vond de andere groepen óf een rommeltje óf pietluttig streng. Alleen zelf hield men het goede midden tussen gezellig en netjes.

Iedereen groep had zijn hoogtepunten en dieptepunten: bij de Julianatroep zaten begin 1961 nog maar zeven jongens, zonder leiding. In 1963 had de Dorus Rijkerstroep maar acht leden en kwam Feite Pijttersen er bij, "het eerste nieuwe lid sinds jaren". In 1972 maakte de Abel Tasman van zichzelf een Wilde Vaart maar werd met harde hand teruggezet. De meesten konden naar huis en vanuit de Dorus Rijkers werd een nieuwe Abel Tasman opgezet. Ook de welpen hadden hun toppen en dalen. Zakten de verkenners in de jaren vijftig wat in, de welpen bloeiden. Rond 1952 werd zelfs een vierde (Bestevaer)horde opgericht, waarna er in dat jaar 96 welpen waren. In 1972 was er nog slechts de Julianahorde met zeven welpen, waarna weer een nieuwe bloeiperiode begon.

De materialen gingen wel steeds vooruit door de grotere welvaart. Eerst in 1960 twee nieuwe vletten, tien jaar later weer twee en vanaf midden jaren zeventig steeds meer, tot uiteindelijk iedere bak een eigen boot had. Ook slepers werden mogelijk, zelfs nieuw gebouwd en steeds meer tenten (minstens 16 slaaptenten, 4 squads). Het hoogtepunt was natuurlijk een stenen troephuis aan zes wateren, een stenen hordehol in de duinen, en een extra wacht met meisjes. Nu, tijdens het jubileum, kan gesproken worden van een hoogtepunt: een Wilde Vaart, vier wachten en twee hordes (over)vol met leden.
 

Maar wie praat met verkenners van vroeger of nu merkt weinig verschil. Ze hadden allemaal evenveel plezier, want het leukste is het ruige varen, slapen in een tent, de gezelligheid onder elkaar. Dat was vroeger hetzelfde als nu. Sommige logboekverslagen zouden ook tegenwoordig geschreven kunnen zijn. De omstandigheden veranderen, maar de jongens, de leiding, het programma en de kern van het Zeeverkennen zijn sinds de komst van de boten in 1950 niet veranderd.