Jongste
maatje
(Dik Parlevliet)
Het (grotendeels) verzonnen
verhaal van een jongste maatje dat voor het eerst op kamp gaat.
Het was laat geworden de vorige nacht. We waren zachtjes ingestopt door de leiding maar hadden nog even nagepraat. Daarbij was Jantjes luchtbed geklapt, Kees zijn slaapzak lag open en Klaas zijn kussen lag verspreid over de hele tent. Wat er niet uit zo'n klein kussentje komt!
De bootslieden waren koffie wezen drinken bij de leiding. Het moet wel erg sterke koffie zijn geweest, want ze donderde allemaal over onze scheerlijn. Behalve mijn bootsman. Die struikelde over mij en viel languit over de rest. Hij werd kwaad en sloeg met een kussen, maar gelukkig was dat Klaas zijn kussen en die was alweer leeg voor hij op mijn hoofd terechtkwam. Ik gaf hem een por met de tentpaal en moest toen voor straf de tent weer opnieuw opzetten.
Toen kwam iemand van de leiding die zei dat het rustig moest zijn. Dat was wel nodig want anders konden we de uitslag van het kaarten van de leiding niet horen. De schipper verloor, dat konden onze buren zelfs horen. Toen ook zij gingen slapen was het bij ons rustig. Ik wachtte, net als bij de welpen, nog op een nachtzoen, maar de bootsman wilde niet.
Niet lang daarna worden wij
gewekt door de schipper, die waarschijnlijk door het kaarten nog uit zijn
humeur was. Hij vroeg ons vriendelijk of wij op wilden staan.
Dat wilden wij niet.
Toen zei hij dat als wij
er niet snel uitkwamen hij de oppers zou halen, maar ik wist dat die ook
nog op bed lagen dus bleef ik nog even liggen.
Eerst moest ik mij wassen.
Ik doopte mijn washandje in het water, haalde het langs mijn handdoek en
hing het te drogen. Wassen, dat komt later wel, als ik de boot met Klaas
ga schoonmaken. De leiding was ook wakker, of niet, dat verschil krijg
ik nog bij instructie.
Ik ging nog even naar de
latrine. Dat is een grote emmer met een tent eromheen. Je hebt er een mooi
uitzicht op riet, en een sloot. Laatst zat ik er en toen kwamen twee meisjes
in een kano langs. Ik groette beleefd, maar ze lagen al om. Het is trouwens
een vies zootje, ze trekken daar niet eens door. Dat kan ik trouwens wel
begrijpen want toen ik aan het touwtje trok kon ik wéér eens
de tent op gaan zetten.
Maar goed: terug naar de
tent. Ik hoorde plotseling driemaal fluiten en rende de tent uit, maar
zag helemaal geen meisjes. Wel rende de bootsman naar de leiding en kwam
met boterhammen terug. Wit en bruin brood. Bruin brood is wit brood dat
te lang in de oven heeft gestaan en goedkoop wordt doorverkocht aan zeeverkennerstroepen.
Toen gingen wij eten. Mijn bootsman was daar heel handig in. Hij legde
alle sneetjes op een rij en haalde er dan in één keer de
boterpot langs. Hij at ze ook in één keer op en dat vond
ik niet zo leuk. Het stond trouwens wel leuk, Kees zijn witte haren vol
hagelslag. Er moest nog wel boter bij, anders bleef het niet zitten.
Wij namen allemaal nog een
brood mee voor onderweg en gingen de tent opruimen. Natuurlijk moeten ook
de kreukels uit mijn slaapzak, dus legde ik hem plat neer en ging er languit
op liggen. Dat heeft wel even tijd nodig.
Opeens verschenen drie nette
heren bij de tent. Ik keek op uit mijn boekje en groette beleefd, maar
dat was niet de bedoeling. Wij moesten opgesteld, aangekleed, knoopjes
dicht, dassen recht en Jantje werd verteld dat een gulp van voren zit.
Je ziet, zelfs bij ernstige dingen lachen wij wel eens.
De ene heer tikte aan zijn
pet en ik groette terug, maar dat mocht alleen de bootsman doen. Toen gingen
zij kijken of alles wel in orde was. Koos vroeg of de boot schoon was.
Jazéker, ik loop al twee weken in hetzelfde uniform, heb korsten
achter mijn oren en modder in mijn haar, maar de boot was schoon en de
leiding tevreden.
De schipper gooide de hele
bakskist leeg en klaagde dat er water in de pannen zat. De onnozele. Hoe
kun je nu koken zonder water. Hij vond toch dat ik het maar weg meest gooien,
maar niet over zijn kleren.
Het was toch schoon water.
Marcel gooide in de tent alle plunjezakken leeg en klaagde toen dat het rommelig was. Toen hij Klaasjes kussen had leeggeschud, op zoek naar natte kleren, mopperde hij dat wij ons snoepgoed niet moesten laten rondslingeren én dat wij het direct op moesten ruimen. Maar dat was niet meer nodig want hij had het al op.
Toen werd er geopend. Wij
stonden in de rij toen de bootsman onze reclamevlag ophees. Dit gaat ernstig.
Wij mochten dan ook niet lachen toen bovenin iets knapte en het hele zaakje
weer naar beneden kwam. Vervolgens las de kwartiermeester alle dingen op
die wij de vorige dag verkeerd hadden gedaan.
Gelukkig riep de schipper
troep rust, zodat ik Jan z'n tok af kon slaan en Piet z'n benen onder zijn
lijf vandaan trappen. Het is altijd gezellig bij ons in de bak. Toen legde
de schipper het spel uit, waar ik helemaal niets van begreep. Maar de bootsman
zou het vanavond wel uitleggen en we holden naar de boten.
Dit zijn grote stalen bakken
met houten bankjes. In het midden staat een paal met daaraan het zeil.
Dat is een grote doek die zo vuil is geworden, dat de wind er niet meer
doorheen kan en dus de boot voortduwt. Voor in de boot hangt ook een stuk
doek. Dat zal wel eens van het grote doek zijn afgescheurd. Overal zitten
touwtjes waar willekeurig aan getrokken moet worden. Ik verveel we altijd
dood en knoop ze dan maar allemaal aan elkaar, precies zoals Hans mij heeft
geleerd, maar dan wordt de bootsman weer kwaad.
Ik wordt soms zo moe van
die man.
Het spel was best leuk. Wij
knalden bijna op een boei maar gelukkig hield de bootsman Klaasje ertussen.
Maar zo'n gewicht aan één kant van de boot gaat natuurlijk
niet, dus ging hij met Klaasje overboord, Gelukkig duwde ik het roer helemaal
om, zodat de giek overkwam en de kwartiermeester en Pietje van boord veegde.
Kees hadden we al eerder samen met zijn ballon weggegooid (dat heeft een
veel groter effect) en Jan was bij het optuigen in het zeil verward geraakt
en hing dus boven in de mast, zodat ik eindelijk zelf eens zeilen kon.
Van het spel begreep ik
nog niets, maar ik heb me wel vermaakt.
Aan het eind floot de leiding
af. Die zitten wel veilig in dat notendopje. Een vreemd stelletje is dat
trouwens. De één is als kind in de wastobbe gevallen en hebben
ze er niet snel genoeg uit kunnen halen. Die hoeft zich nóóit
meer te wassen. Hij moet liters chocomel drinken om nog een beetje kleur
te krijgen.
De opperbootsman heeft volgens
mijn bootsman vroeger aan de motor gezeten en begint daar al kaal van te
worden. Van de opper die er nu aan zit, heb ik zelf gezien dat hij met
een ketting aan de motor wordt vastgelegd.
En dan is er Koos. Als ik
een harpje naar een eend gooi wordt hij rood, wit en blauw. Rood boven
natuurlijk. Stuurman Jan controleert of de boten goed zijn of beter, controleert
of ze niet goed zijn want dan heeft hij plezier.
Ik heb altijd veel lol met
Jan.
En de schipper? Ach, zolang hij zijn kano meeneemt is dat wel een aardige man, maar in het kampkrantje stond beter tien schippers aan de kant dan één in de boot en daar zijn wij het allemaal wel over eens.
Toch aan het eind van het
kamp was er nog één grote vraag. Ik was op dit kamp gekomen
om een man te worden, om net zo groot en sterk te zijn als mijn bootsman,
nou ja, als mijn kwartiermeester. Maar hoe moest dat nou. Ik zeilde veel,
leerde roeien, wrikken, buldozeren, at zakken vol patat en gaf snoepjes
aan de bootsman en de leiding maar het hielp niets. Ik bleef maar klein.
Telkens als ik ernaar vroeg werd er heel geheimzinnig over gedaan, gefluisterd.
's Avonds werd het de bootslieden geleerd bij de leiding, dat moet nog
leuk zijn ook want ze kwamen altijd vrolijk terug.
Ik heb een lied geschreven
hoe ik erachter ben gekomen want ja, nou weet ik het. En daarom zing ik
dit lied voor al die jonge maatjes die het nog moeten leren, hoe een kerel
te worden:
Ik ben op dit kamp onderhand
al een week,
maar denk nou maar niet
dat ik alles al weet.
Ik ken nog geen knopen,
ik ken nog geen steek.
Laat staan hoe een bootsman
te worden.
Ik ben op een avond mijn tent uitgegaanIk heb toen een liter jenever gekocht.
en liep naar de leiding in 't licht van de maan.
De stuurman had voor zich een grote fles staan
en schonk het in heel kleine glaasjes.Mijn moedertje had het mij goed uitgelegd:
let goed op de stuurman en doe wat hij zegt.
Dit het geheim ja, nou weet ik waarom
de bootsman steeds koffie gaat drinken.
Hoe word ik nu groot joh,
hoe wordt ik nou sterk.
Het was goeie jajum, een
heel prima merk.
Maar heel enthousiast ging
ik weer aan het werk.
Het zou me waarachtig wel
lukken.
Ik dacht slim te wezen en kocht een fles snor.Helaas kwam Neptunus ook nog op kamp.
Het schuimde de fles uit maar smaakte heel goor.
't Was echt niet te drinken, dus ging ik de rest
maar snel bij de leiding uitdelen.Ik had nog maar één troef, het heette Birel.
Maar na twintig flessen werd ik toch onwel.
Ik moest 's avonds nodig en heel vaak eruit
maar kon er niet vrolijk van worden.
Maar Jantje Neptunus begreep
onze wens
en deed ik zijn doopdrank
een heel grote plens
jenever, al was het met
peper en zout.
Dat kon me allang niet meer
schelen.
Ja, want netjes en schoon moet ie weze,Jan liep op een avond de boten eens langs
want Jantjes wordt anders zo kwaad.
Dus geef nog een borstel en gooi nog wat water
en zorg dat ie glimt als de bootman zijn fluit.
Ik poets me te pletter, het
helpt me geen fluit.
Voor elke vuil plekkie slooft
Jantjes zich uit.
Laatst stak hij zijn hoofd
zelfs heel diep in de plomp
en borrelde: oh wat een
smerige romp.
De schipper zei: 't dek heb
je prima gedaan
en ging er met laarzen vol
modder op staan.
Ik brulde de bootsman, die
greep hem goed vast.
Nou hangt ie te drogen bij
ons in de mast.
Mijn boot was vanochtend
niet helemaal klaar,
maar toch was mijn gloednieuwe
borstel al kaal.
Ik klaagde, oh Jantje de
haren zijn op.
Hij bromde: je hebt nog
genoeg op je kop.
Ik zag het pas goed aan het
eind van het kamp:
In Jantje z'n nek liep een
heel bruine rand.
Ik riep toen gelijk heel
de troep bij elkaar.
Die brulde meteen: hé,
we zijn nog niet klaar.
Ja want netjes en schoon moet ie weze,
want Jantje wordt anders zo kwaad
Dus geef nog een borstel en gooi nog wat water
en zorg dat ie glimt als de bootman zijn fluit.
O hemel wat een pech,
de pook kreeg hij niet meer
recht.
Die zat mooi klem.
Maar de opper, die was sterk.
Pakte het pookje in zijn
vlerk,
de pook, die brak, die brak,
die brak.
O op volle kracht
schoot die schuit al door
de gracht.
De brug was te laag.
De klap die werd zeer ver
gehoord.
De schipper werd met een
buil verstoord.
Dat gaf een dreun, een dreun,
een dreun.
De opper van de boeg
kwam terecht al in de kroeg.
Hij vloog door de ruit.
De schipper die kwam met
zijn buil
terecht al in een diepe
kuil,
een beerput.... beerput,
beerput, beerput.
Met een diepe zucht
vloog de stuurman door de
lucht.
Dat haalde je de koekoek.
De pook die had hij in zijn
hand.
Hij belandde in het zand,
het drijfzand... drijfzand,
drijfzand, drijfzand.
Ook aan dit liedje komt een
end.
De stuurman zit nu op zijn
krent.
De opper is bezopen.
De schipper heeft een drol
in 't oor.
De schuit ligt nu voor
Pampus... Pampus, Pampus,
Pampus