De Romeinse tijd | ||||||||
De Rijnmond was in de Romeinse tijd belangrijk. Lange tijd was de Rijn
de noordelijke grens van het Romeinse rijk en hier voeren de schepen in
en uit naar de andere Romeinse verovering: Brittannië.
In het jaar 57 voor Christus begon de Romeinse generaal Caesar zijn grote veroveringstocht naar het noorden. Hij bereikte in deze oorlogen het zuiden van Nederland, maar het is onduidelijk wanneer de Rijnmond werd veroverd. Hier was alleen een smalle strook langs de kust goed bewoonbaar. Daarachter strekte zich eindeloze veenvlaktes uit. De Romeinen kwamen hier zeker in 12 v.Chr. toen, onder keizer Augustus,
generaal Drusus de Rijn afzakte tot aan de zee. Vandaan trok hij, waarschijnlijk
langs de duinen, naar het noorden en sloot een verbond met de in Noord-Holland
en Friesland wonende Friezen. Na een aanval op de in Groningen wonende
Chauken was heel Nederland onder Romeinse invloed. Aan de Rijnmond woonden
de Cananefaten. Bij deze belangrijke riviermond werden Romeinse troepen
gelegerd, al is niet bekend wanneer. De oudste militaire vondst is een
in Valkenburg begraven geldbuidel uit het jaar 28.
![]()
In het jaar 39 werd door keizer Caligula in Valkenburg het fort (castellum)
Praetorium Agrippinae gebouwd. In noordelijk Nederland lagen toen nog maar
drie forten: bij Velsen (waar het Almere in zee uitkwam), in Vechten (op
de splitsing van de Rijn en de Vecht) en in Nijmegen. Het fort was eerst
gebouwd in hout maar werd regelmatig verwoest en zes maal weer opgebouwd.
De laatste herbouw was in steen met muren en indrukwekkende stenen toegangspoorten.
In dit door water geplaagde land waren er twee manieren om goed over
land te reizen. Langs de kuststreek lagen een aantal hoge en droge oude
stranden en duinen: de resten van oude zeekusten van duizenden jaren eerder.
Hierover kon men van noord naar zuid reizen. Als rivieren overstromen bezinkt
het zwaarste zand direct langs de oever waardoor een rivieroever ontstaat
die hoger ligt dan het achterliggende land en dus goed begaanbaar is. Over
de Rijnoever kon men zo van west naar oost reizen. Nadeel was wel dat men
steeds zijgeulen moest oversteken. Op deze duinen en rivieroevers werden
dus bij voorkeur de wegen aangelegd die voor de grensverdediging belangrijk
waren.
![]() Doorsnede van de Romeinse weg in Valkenburg met een mijlpaal.
In forten als in Valkenburg waren hulptroepen gelegerd, zo'n 400 man.
Dit waren geen echte Romeinen maar werden gerecruteerd uit de overwonnen
volken. Zo lag in Valkenburg een ruiterafdeling uit Gallië (Frankrijk)
en later uit Thracië (Bulgarije/Griekenland/Turkije).
Het gebied ten noorden van de Rijn bleef een onzeker bezit. Er waren opstanden, het werd heroverd maar in het jaar 47 kreeg de generaal Corbulo, op dat moment op veldtocht in Friesland, van keizer Claudius de opdracht om zich terug te trekken naar de Rijn en hiervan de noordelijke grens van het Romeinse Rijk te maken. Voor de verdediging werden langs de Rijn extra forten gebouwd buiten de al bestaande forten in Valkenburg en Vechten. Zij waren met elkaar verbonden door de bestaande weg over de oever van de Rijn. Om de gevaarlijke tocht over de zee te vermijden liet Corbulo ook een
waterverbinding leggen tussen de Rijn en de Maas, die ongeveer de route
volgde van de huidige Vliet en het Rijn-Schiekanaal. Omdat bij Katwijk
veel dakpannen zijn gevonden met stempels van de vloot van Neder-Germanië
zal er hier ook wel een vlootstation hebben gelegen.
De forten langs de Romeinse grens
In het jaar 69 ontstond een conflict tussen de Romeinen en Bataven (die in de Betuwe woonden), die daarom in opstand kwamen onder hun leider Civiles. Eerst kwamen de hier wonende Cananefaten in opstand met hun aanvoerder Brinno. Vele forten, waaronder Valkenburg, werden in brand gestoken. Toen storten ook de Bataven en Friezen zich in het gevecht. Het was een grote opstand, die echter het jaar daarop weer door de Romeinen werd onderdrukt. Daarna brak een lange tijd aan van rust en voorspoed, al zal de Rijngrens soms zijn geplaagd door rooftochten van de Germanen, die in het noorden woonden. De Rijnmond lag in de provincie Neder-Germanië in het district `Civitas Cananefatum' met als hoofdstad Forum Hadriani in Voorburg. Deze stad groeide tot een welvarende kleine, maar echte Romeinse stad: ommuurd, met stenen huizen (soms met vloerverwarming), een badhuis/sauna met waterleiding en waarschijnlijk een raadhuis en tempel aan het stadsplein (forum). Men kon zich de dure stenen en eiken funderingspalen veroorloven, die helemaal uit Duitsland kwamen. Bij Katwijk ontstond in de tweede eeuw de stad Lugdunum, waarvan een graanopslag met een stuk stadsmuur later werd aangezien voor een fort: de beroemde Brittenburg. De drukke Rijngrens met de vele door het leger betaalde soldaten en de handel via de Rijn naar Engeland zorgden voor werk en bracht de streek welvaart en veel bewoners. Forten en steden waren opgesierd met stenen met inscripties en zelfs bronzen beelden. Op de kruispunten van wegen stonden stenen mijlpalen. Het was hier in het voor de Romeinen zo barbaarse land natuurlijk onvergelijkbaar met de zuidelijke streken, maar wel een groot verschil met hoe men vroeger leefde. Buiten de steden leefden de gewone boer nog steeds als vroeger. Ook gepensioneerde soldaten konden in de omgeving van het fort een boerderij beginnen zodat overal groepjes boerderijen lagen. De resten hiervan zijn later door zand overstoven en worden overal in Katwijk teruggevonden als de duinen worden afgegraven.
174-274 Onrust en einde van het Romeinse leven In 174 braken de Chauken door de Rijngrens en vernielden veel nederzettingen. Ze werden weer teruggeslagen en de Rijngrens werd versterkt, maar het aantal rooftochten van de noordelijke Germanen werd steeds groter. Regelmatig bezweek de grens onder de aanvallen en steeds weer werden de forten herbouwd, tot ze in 274 definitief in vlammen opgingen. Al eerder echter, vanaf 230, verdween de bewoning bijna helemaal. Het geweld maakte het leven blijkbaar onmogelijk. Een paar eeuwen lang wordt het hier stil.
Werpkogel, gevonden in de Hoornes. Deze werden weggeslingerd
met een katapult.
293-407 De laatste periode:
een stille grens
|